VAN DE RIJKDOM NAAR DE EENVOUD
In 1098 werd de kloosterorde van Citeaux (van de cisterciënzers) gesticht. In feite werd hiermee aangegeven dat niet iedere geestelijke gediend was van de pracht en praal waarmee de monniken van de orde van Cluny zich omringden. De 'Cluniazensers' hadden misschien nog wel de regel van Benedictus in hun achterhoofd (gehoorzaamheid, handenarbeid en kuisheid), met hun handen maakten ze die niet meer waar.
Boeren op verpachte landerijen verstrekten de agrarische producten en de geschenkenstroom werd alsmaar groter. Daarom zette Bernardus van Clairvaux een internationale keten van nieuwe kloosters op gang: samenlevingen die, teruggetrokken in wouden en moerassen, het woeste land in cultuur brachten en de oorspronkelijke regel weer zo goed mogelijk trachtten na te leven. Zo werden de cisterciënzers capabele ambachtslieden die hun hand niet omdraaiden voor wijnbouw of mijnbouw, en als specialisten in de veeteelt, landontginning en architectuur golden.
Toch werd ook deze armoe-predikende orde zeer rijk en hield al snel bossen, molens en mijnen in eigendom, van Rusland tot Ierland. Het leek wel of Bourgondië alleen welstand en rijkdom uit kon dragen.