De historiek van de Fondatie door Hans Baeté (Bron: Ilvo)
De Fondatie staat genoegzaam bekend als een succesvol reservaatproject. Voor de geïnteresseerde l lezer valt er echter nog meer te beleven. De Fondatieweiden, -slootjes, -kanten en - bosjes genieten een opmerkelijk rijke voorgeschiedenis, die een beheerder kunnen informeren en inspireren... Wie een andere mening is toegedaan, kan zonder meer genieten van een boeiend landschapsverhaal in verschillende afleveringen. Waar te beginnen? Er waren eens... een immens riviermoeras en een abdij, of nee, er waren meerdere abdijen in het spel, alsook vele ‘gewone’ mensen van ter plaatse...
Fondatie betekent stichting. In dit geval betreft het de stichting van de abdij van Boudelo in het middeleeuwse, ruige noordwesten van het Waasland. Aan de basis van dit gebeuren schijnt een of ander geschil in de Gentse Sint-Pietersabdij te liggen. Wat er ook van zij: omstreeks het jaar 1200 pakken de benedictijn Boudewijn van Bocla en zijn kompanen hun biezen richting Waasland. Ze vestigen zich nabij een breed valleigebied van de Durme, dat later de Moervaartdepressie zal worden genoemd. Het religieuze initiatief krijgt steun van de graaf, die deze relatief dunbevolkte,
overwegend natte wildernis maar al te graag in een omvangrijk, behoorlijk belastbaar landbouwgebied wil omgetoverd zien. Als een vorm van startkapitaal schenkt hij de nieuwe gemeenschap ongeveer veertig hectare akkerland te Bodelo en verder ook een weide, een sluis, een molen in het aangrenzende gehucht Koudenborm (waar dus reeds mensen wonen!) en tenslotte een moer om er veen als brandstof te winnen. Vermoedelijk verblijven de monniken ten tijde van deze schenking reeds te Boudelo in een klein houten klooster. Dat de keuze voor deze plek niet zomaar lukraak is geschied, bewijst de archeologisch aangetoonde prehistorische en Gallo-Romeinse bewoningsgeschiedenis ervan.
Een belangrijk moment in de pioniertijd van de kleine Boudelo-gemeenschap is het jaar 1215, wanneer de monniken gaan leven als ‘cisterciënzers van de strikte observantie’ (die de feitelijke voorlopers van de trappisten zijn!). Deze orde wil de zogenaamde regel van Benedictus in ere herstellen door te leven in soberheid en het voorzien in eigen behoeften, onder het motto ora et labora: bidden en werken. Trappisten brouwen gebeurt nog niet, maar werk – zeg maar hard labeur - is er in elk geval genoeg te doen in de nabijgelegen onlanden en woeste bossen! Kort na 1215 komt een groep monniken van de abdij van Clairvaux naar Boudelo om de kloostergemeenschap aan te vullen. Om het statuut van abdij te verwerven zijn immers twaalf monniken vereist. De Fransen vragen hun abt echter opvallend rap de toelating om terug te mogen keren, omdat in Boudelo alles zo armzalig lijkt (propter rerum omnium penuriam). Ook in verschillende charters is er herhaaldelijk sprake van pauper, inops (onbemiddeld), miserrimus... De monniken uit het zuiden zijn vermoedelijk wat anders gewend dan een houten kot in de Waaslandse brousse. Om de abdijgemeenschap meer
mogelijkheden te geven, schenkt gravin Johanna in 1218 twintig bunder grond om een abdij op te bouwen ‘op de plaats tonghert op de Durme’.
Deze gronden grenzen hoogstwaarschijnlijk aan de eerste schenking, zodat het domein op dat moment één geheel van ongeveer 66 hectare vormt (de slimmen onder u hebben ondertussen een idee gekregen van de grootte van een bunder in deze regio). Vijf jaar later stelt Johanna bovendien nog twee bunder te Stekene ter beschikking - vermoedelijk in het Gelaag - ‘om bakstenen te maken’ (het gaat hier trouwens om de op één na vroegste vermelding van het vervaardigen van bakstenen in Vlaanderen!). In de Moervaartdepressie zelf is de kleilaag in elk geval niet dik genoeg om er een steenbakkerij te kunnen opstarten. Dus pas vanaf 1223 wordt het mogelijk een stenen gebouw op te trekken zonder dure natuursteen
uit Doornik te moeten importeren. De lokatie van de abdijsite kan je hieronder terugvinden, samen met de enige originele afbeelding van de abdij die tot op heden bekend is. Het gaat om een prachtige kaart uit het Rijksarchief te Gent. Ze werd geschilderd in de periode 1560-1576, met als bedoeling de percelen te lokaliseren die waren belast met tienden (een soort belasting) ten voordele van de Gentse Sint-Baafsabdij. In de praktijk betrof dit gebied van Sint-Baafs vrijwel het gehele westelijke en centrale deel van de Moervaartdepressie. Boudelo wordt hier dus letterlijk enkel in de marge, aan de oostelijke oever van de Durme-Moervaart afgebeeld. Rechtsonder, dus in het noordwesten, is het gehucht Koudenborm te zien.
Het totale grondbezit van de Boudelo-abdij staat voor het eerst beschreven in een cijns- en renteboek uit 1261-1263. Er zijn dan drie uitbatingscentra tot stand gekomen, waarvan twee ‘uithoven’ in de huidige Nederlandse provincie Zeeland. Op het einde van de dertiende eeuw
worden voor meer dan duizend pond gronden gekocht van Gwijde van Dampierre. De uitbatingszone rond de abdij – de fundatie dus - bezit op dat moment een oppervlakte van ongeveer duizend hectare en omvat reeds de huidige natuurgebieden Heirnisse en Fondatie. Bij de uitbating van het fundatiegebied gaat vanaf het prille begin veel aandacht naar de uitbouw van een waternet in functie van veentransporten vanuit Zeeland richting Gent (Moervaart, Stekense Vaart). De abdij doet met succes haar uiterste best om zoveel mogelijk visrechten in de Durmestreek te verwerven. Vis
vormt dan ook een essentieel onderdeel van het vleesloze tot vleesarme cisterciënzerdieet. Met als doel de gevangen vis en schaaldieren levend te bewaren en bepaalde soorten te kweken, worden minstens twee vijvers op het abdijterrein aangelegd. Opgegraven resten wijzen op de aanwezigheid van Steur, Snoek, karperachtigen, Rivierbaars, Kabeljauw, Schelvis, Schol, Bot, Zwanenmossel en Vijvermossel. Tot zover deze eerste kennismaking met het verre verleden van de Fondatie. Een volgende aflevering spitst zich toe op het beheer van de fundatiegronden zelf. Hou u klaar voor een waar gebeurde historie van ingenieuze droogleggingen, hernessen, meersen, ettingen en kapbossen.