Nu de vakantie op zijn laatste beentjes loopt, wordt er langzaam aan schoolse dingen gedacht. Ook het werk in de tuin eist terug zijn aandacht op, het oogstseizoen is immers aangebroken. De watertoevloed van de laatste dagen kan niet verhelpen dat de meeste planten de laatste twee maand te weinig water ter beschikking hadden om zowel hun lover als hun groenten en fruit te laten ontwikkelen. De waarschuwingen over tegenvallende aardappel- en graanoogsten doen reeds de prijzen op de internationale beurzen stijgen. Kleine frietpatatten en allicht geen Russische graanexport zullen ook het brood en pasta duurder maken.
Buiten in het huishoudbudget zullen we er in West-Europa niet veel van voelen. De import van andere voedingsmiddelen blijft immers rustig verder doorgaan. Achthonderd jaar geleden zou dat anders geweest zijn. Een slechte lente en zomer met zon en regen op de voor planten verkeerde momenten veroorzaakte niet alleen schaarste op de markt, en duurdere prijzen, maar ook hongersnood en ziekten die door ondervoeding werden aangewakkerd.
Een hulppost voor de zwaarst noodlijdenden waren dan ook de abdijen. Zeker de cisterciënzerabdijen met hun uitgekiend waterbeheer konden een gewoon “verkeerd” zomerseizoen aan en voldoende voedsel oogsten om de winter door te komen en nog genoeg over te houden om noodlijdenden aan de poort te helpen. Alleen voor zwaar onweer en menselijke oorzaken – zoals oorlogshandelingen waarbij de akkers werden platgebrand en de kloosterschuren werden geplunderd – konden dat autarkisch beheer kelderen. Hun netwerk maakte het dan ook nog eenvoudiger om te overleven tot de volgende oogst. Monniken konden immers “op kost” gaan in abdijen van dezelfde orde als de nood te hoog was. Voedsel aankopen was gezien de bezitsstructuur van de abdijen toen ook geen probleem; hun kredietwaardigheid was meestal groot genoeg.
August is de maand van de graanoogst. Omdat er meestal genoeg graan beschikbaar was, werd dit niet alleen voor het bakken van brood gebruikt, maar ook voor het brouwen van bier en het stoken van jenever, eau-de-vie. Dit laatste werd zowel puur – uit medicinale overwegingen – gebruikt en als ingrediënt om fruit te “bewaren”. Het maken van likeur was (en is) dan ook een werkje dat in menige abdij werd beoefend. De cisterciënzerabdijen Groeninge (Kortrijk) en Ten Duinen (Koksijde en later Brugge) hadden kerselaars. De kersen werden in deze periode niet alleen als dessert gegeten, maar ook als grondstof gebruikt om kersenlikeur van te maken.
Hierbij kan men dat – met een kleine hoeveelheid – ook zelf thuis proberen. Op basis van een 3 liter kersensap (uit te persen kersen) lost men 2 tot 2,5 kg suiker op en voegt er een kruidenmengeling aan toe (2 vanillestaafjes, 2 kaneelstokjes, 1 theelepel kaneelpoeder, 8 kruidnagels, 4 laurierblaadjes, 2 stukjes foelie) en 3 liter alcohol (graanjenever om het correct te houden). Laat dit geheel gedurende 3 maand weken in een gesloten bokaal en filter dan tot het geheel helder is. U kan ze nu drinken of nog wat bijzoeten. Herbottel en u heeft een hartig winterdrankje klaar staan.
Wie zich wil onderdompelen in het ontstaan en de diverse mogelijkheden die een abdijtuin bood aan een monastieke gemeenschap, kunnen we dit najaar een bezoek aan het Archeologisch Site-Museum te Werken (Kortemark) aanbevelen (Vladslostraat 9 – woe-zon, 14-17 uur). Daar kan vanaf 20 augustus tot 15 december de reizende tentoonstelling “Heilige Boontjes, vergeten groenten & fruit uit de abdijtuin” bekeken worden, een samenwerkingsverband tussen Abdijmuseum Ten Duinen (Koksijde) en het Groentemuseum ‘tGrom (Sint-Katelijne-Waver). Tot 12 september hoort daar ook de ‘Ondeugdend Lekkere Installatie’ van het Rodenbachfonds bij, die een sensitieve ervaring weergeeft met vergeten groenten, fruit en kruiden (met verschillende ruik- en voelkasten en een kortfilm met wat duiding).